Lucian Freud schilderde aanvankelijk met dunne lagen en liet zich o.a inspireren door de Franse schilder Ingres. Later rond 1960 ging hij over op dikkere kwasten en werd zijn stijl van schilderen dikker, de verf was goed te zien in de streken van de kwast. Hij ontwikkelde deze stijl in de jaren 60-70 en bleef tot zijn dood in 2011 op deze manier schilderen. Hij schilderde met half opgedroogde verf van het palet, waardoor sommige doeken een landschap van korsten werden. Ook heel kenmerkend is de manier van opbouwen. De meeste schilders bouwen een portret gelijkmatig op, achtergrond en hoofd worden dan gelijk ingekleurd, en men werkt dan naar de details toe. Freud schilderde op een andere manier: hij maakte een vrij eenvoudige houtskool ondertekening van het hoofd, en als een inktvlek werkte hij gelijk met alle details het gezicht uit. Hij begon met de ogen enzijn volledige focus lag op dat ene deel, de rest deed hij in een andere schildersessie.
Zijn zelfportretten laten dezelfde psychologische blik zien als bij zijn modellen. Hij deed geen enkele poging zichzelf mooier te maken, hij was bezig met zichzelf te bekijken vanuit onderzoek en vanuit interesse in de psyche van zichzelf maar ook in het dierlijke, het instinctieve.